Verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit

Per 1 januari 2015 is de Wet Verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit in werking getreden. Deze wet beoogt de opsporing, vervolging en het voorkomen van financieel-economische criminaliteit slagvaardiger te maken.

Daartoe omvat het de volgende onderdelen:

  1. een verhoging van de strafmaxima en/of een verruiming van de strafbaarstellingen van een aantal financieel-economische delicten, te weten: misbruik van gemeenschapsgeld (artikel 323a Sr), witwasdelicten (artikel 420bis e.v. Sr), ambtelijke omkoping (artikel 177, 178, 178a en 363 Sr) en niet-ambtelijke omkoping (artikel 328ter Sr);
  2. de introductie van een strafverzwaringsgrond van het stelselmatig plegen van misdrijven in de sfeer van de Wet economische misdrijven (artikel 6 lid 1 WED);
  3. flexibilisering van het boeteplafond voor rechtspersonen (artikel 23, zevende lid, Sr);
  4. een beperking van de aftrek van kosten bij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (artikel 36e, achtste lid, Sr);
  5. een wijziging van de procedure voor toetsing over de inbeslagneming van stukken wanneer een beroep wordt gedaan op van het verschoningsrecht (artikel 98, artikel 552a en artikel 552d Sv).

De wet omvat daarmee een scala aan onderwerpen. Anders dan de naam doet vermoeden beperkt de wet zich echter niet beperkt tot financieel-economische delicten. De onder 3, 4 en 5 genoemde onderdelen hebben immers betrekking op zowel financieel-economische delicten als commune delicten.