‘Op weg naar rechtseenheid inzake het pleitbare standpunt?’

In mijn blog van 28 maart 2017 stond ik stil bij de verschillen tussen het strafrecht en het fiscale recht ten aanzien van de toepassing van het pleitbare standpunt. Zoals gehoopt heeft de Hoge Raad de ‘handschoen die A-G Wattel opwierp’ in zijn conclusie bij het arrest opgepakt en zo in het arrest van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:639) rechtseenheid gecreëerd.

De fiscale kamer van de Hoge Raad behandelt immers in het arrest, expliciet verwijzend naar de ‘handschoen van A-G Wattel’, uitdrukkelijk  de gevolgen die moeten worden verbonden aan de aanwezigheid van een pleitbaar standpunt.

Allereerst gaat de fiscale kamer van de Hoge Raad in op het pleitbare standpunt in het fiscale bestuursrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de aanwezigheid van een pleitbaar standpunt objectief wordt beoordeeld, daarmee eerdere jurisprudentie bevestigend.

Niet is van belang of de belastingplichtige of zijn adviseur daadwerkelijk een pleitbaar standpunt voor ogen stond op het moment van het doen van de aangifte. Wel van belang is of naar het moment van het doen van de aangifte beschouwd, zodanige argumenten waren aan te voeren dat het standpunt in de aangifte pleitbaar kan worden geacht. Kortom, een achteraf geconstrueerd pleitbaar standpunt redt de belastingplichtige.

Vervolgens gaat dezelfde kamer in op de gevolgen die een pleitbaar standpunt moet hebben in het strafrecht met betrekking tot de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet. De Hoge Raad stelt vast dat de voor voorwaardelijk opzet vereiste ‘aanmerkelijke kans’ zich niet voordoet bij een pleitbaar standpunt. Immers, de kans dat een aangifte onjuist is, ontbreekt als – naar objectieve maatstaven beschouwd – de belastingplichtige ‘redelijkerwijs’ kon menen juist aangifte te doen. Deze oplossing is tamelijk elegant en past in het objectieve karakter van het pleitbare standpunt in het fiscale. Ook voor ‘vol’ opzet is geen ruimte bij naar een objectieve maatstaven bepaald pleitbaar standpunt.

Tot slot is uit het arrest ook op te maken dat in tegenstelling tot hetgeen lagere rechters oordelen, er geen plicht is voor de belastingplichtige om de Belastingdienst vooraf te attenderen op het ingenomen pleitbare standpunt.